Verhaal van Ir. Frans Hautus, hoofdstuk 12.
Wat
kleine dingetjes kunnen doen in een groot lichaam.
Eerst
iets over de kleine dingetjes. Stelt u zich de zee voor, dat is veel water.
Water wordt door velen gezien als iets dat stroomt en wordt niet in verband
gebracht met vaste kleine dingetjes. Vooruit, als het regent dan vallen er
waterdruppels en die kun je opvatten als "dingetjes" ook al hebben ze
geen vaste vorm. De naam druppel is trouwens ook maar ooit door iemand bedacht.
Vraag: Waaruit bestaat nu zo'n waterdruppel? Als het buiten mistig is en je
kijkt heel goed dan zie je dat mist bestaat uit zeer vele zeer kleine
waterdruppeltjes, genaamd mistdruppeltjes. Indien zeer vele mistdruppeltjes
samenklonteren ontstaat een regendruppel. Kort: een regendruppel kan opgevat
worden als een samenklontering van zeer vele, zeer kleine mistdruppeltjes. Van
de zee kun je dus ongelooflijk veel mistdruppeltjes maken omgekeerd kun je van
veel mist- (of regendruppels) de zee maken. Maar, bestaat er een hoeveelheid
water dat nog minder is dan een mistdruppel? Een hoeveelheid die je NIET meer
kunt ZIEN? Deze vraag hadden zich ook al filosofen uit de Griekse oudheid
gesteld en een iemand had zelfs al durven beweren dat alles, dus ook water, was
opgebouwd uit zeer kleine ondeelbare deeltjes die hij atomen noemde. Maar zulke
praat werd toen niet geduld en de filosoof werd als ketter uit de stad
verbannen. Maar toch, rond 1700-1800 kwam de microscoop in ontwikkeling en men
moest accepteren dat er ONZICHTBARE kleine wezentjes bestonden die leefden. Men
gaf ze de naam BACTERIE. Kortom er was meer dan dat wat het blote oog kon
waarnemen en de gedachte dat water uit ontelbare kleine deeltjes kon bestaan
begon weer vaste voet te krijgen. Zo'n deeltje moest dan kleiner zijn dan een
bacterie. Maar hoe klein dat wist men toen nog niet. Toch werd ferm gesteld:
WATER kan opgebouwd gedacht worden uit zeer zeer vele uiterst kleine
WATERDEELTJES en de naam voor zo'n klein waterdeeltje wordt: WATERMOLEKUUL.
Later zou blijken dat deze veronderstelling zeer juist was.
Maar
nu: De weg van kleine dingetje in een grote lichaam.
Het
grote lichaam is het lichaam van Piet (85 kilogram). Piet is kerngezond en met
carnaval zit hij aan de tap en hijst menig biertje. Bier bestaat voor ongeveer
95%uit water, dus uit een ongelooflijk groot aantal watermolekulen, de kleine
dingetjes. Als Piet een ferme slok neemt komt er zo een hele golf watermolekulen
via zijn maag in de dunne darm bij de watermolekulen die daar reeds aanwezig
zijn. Het wordt er zogezegd erg druk. Waar moeten die watermolekulen heen? De
normale weg is: dunne darm, dikke darm, uitgang. Maar deze uitgang wordt
afgesloten door een stevige kringspier en wordt voor vloeistoffen slechts bij
zieke mensen gebruikt
als "nooduitgang" en Piet is gezond. Kort, wat moeten die
watermolekulen nu. Gelukkig is de dunne darm een beetje elastisch en voorzien
van zeer vele zeer kleine openingen die zich vanwege deze elastische eigenschap
zichzelf afsluiten. Deze openingen hebben natuurlijk ook een naam gekregen en
worden PORIEN genoemd. Een porie is zo klein dat een bacterie of een
voedseldeeltjes groter dan een bacterie er NIET door kan maar watermolekulen,
die veel kleiner zijn dan bacterien, wel. De watermolekulen vluchten dus door de
poriën uit de dunne darm in het lichaam. Maar daar is ook niet veel plaats want
daar zitten aderen, vet, vlees, botten etc. Deze aderen echter behoren bij de
bloedsomloop. De bloedsomloop bestaat uit grote slagaders die steeds weer
splitsen tot superdunne haarvaten en zich dan zich weer verenigen tot aders.
Verder bevat dit gesloten "buizenstelsel" een pomp genaamd HART. Door
deze aderen stroomt bloed, dat ook voor een belangrijk gedeelte uit
watermolekulen bestaat. Wat nu belangrijk is, is het feit dat in de haarvaatjes
ook zeer vele poriën zitten waar die watermolekulen die uit de dunnedarm
geperst waren doorheen kunnen. Kortom de watermolekulen uit het bier mengen zich
met de watermolekulen in het bloed en worden door het hart (de pomp) door het
hele lichaam gepompt. Van de dikke teen tot de kruin en van het centrum van het
lichaam tot vlak onder de huid. Maar Piet blijft maar drinken en het aantal
watermolekulen neemt nog steeds toe. Nu is het een feit dat er ook vlak onder de
huid zeer veel haarvaten met poriën zitten (daarom ziet u roze, bloed) en onze
huid heeft ook vele poriën (varkenshuid b.v. heeft dat niet). Maar goed, wat
gebeurt: De WATERMOLEKULEN van o.a. het bier gaan via de poriën van de
haarvaten via de poriën van de huid naar buiten, ze verlaten Piet. Wat wil dat
zeggen: Piet krijgt zweetvoeten, een natte rug en druppeltjes op zijn voorhoofd,
zo die watermolekulen is hij kwijt. Maar dat is niet genoeg. Nu heeft de mens
ook nog een orgaan genaamd LONGEN. In de longen zijn er ongelooflijk veel
haarvaten dus ook poriën. Eigenlijk zijn die haarvaten met poriën ervoor om
zuurstof te krijgen maar er gaan ook steeds WATERMOLEKULEN van het bloed naar
het gasmengsel in deze longen. Dus steeds als Piet uitademt verlaat een stroom
WATERMOLEKULEN Piet. (Dit gebeurt ook als je ligt te verdorsten en in de winter
is het te zien aan de mistwolkjes bij het uitademen). Piet blijft echter stevig
doordrinken en het aantal WATERMOLEKULEN in het bloed stijgt naar niet gewenste
hoogtes. Dan heeft het lichaam nog een orgaan dat ingebouwd is in de
bloedsomloop en ingrijpt. DE NIEREN. De nieren zijn vergeven van de poriën met
de bedoeling om de watermolekulen uit het bloed te laten ontsnappen terwijl de
grotere bestanddelen van het bloed, bloedplaatjes de rode- en
wittebloedlichaampjes etc. niet door de poriën kunnen en dus in de aders
blijven. Net een olifant die een muis door een muizengat ziet gaan en er zelf
met geen mogenlijkheid door kan. De ontsnapte watermolekulen verzamelen zich tot
een vloeistof (urine) en Piet voelt zich geroepen om naar het urinoire te gaan
alwaar de watemolekulen uit het bier in een klaterende stroom hun vrijheid
hervinden. Piet voelt zich opgelucht en hijst door.
Kort: Door de aanwezigheid van poriën in de darmen en bloedvaten kunnen bacterien en voedselresten in de darm alleen via de geijkte weg naar buiten en bij de bloedvaten blijven de grove stoffen (witte- en rodebloedlichaampjes etc.) binnen. De WATERMOLEKULEN echter kunnen vanwege hun geringe omvang van het ene naar het ander systeem migreren en zo komen van alle watermolekulen die we drinken de meeste naar buiten via urineren, zweten of uitademen benevens nog wat kleineren kanalen zoals huilen, loopneus etc.. Zoals blijkt kunnen kleine dingetjes (watermolekulen) wonderbaarlijke wegen bewandelen in een groot lichaam (Piet) dank zij de kleine zelfafsluitende openingen (porie).
Frans
Hautus, 27 juni 2011.
XXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXX